Een monitor voor
sociale cohesie
Mathijs
Tuynman (Gemeente Almere, Afdeling Onderzoek en Statistiek) en
Paul Oostveen (Oostveen Beleidsonderzoek en Advies).
In: Het EFFECT van... de VSO Presentatiedag, 22 april 2004 te
Rotterdam. VSO, Den Haag, 2004.
Samenvatting
In Almere verscheen in november 2003 de eerste editie van een
monitor sociale cohesie. Maar hoe operationaliseer je sociale
cohesie? Al snel bleek dat academische definities onvoldoende
houvast boden. Uiteindelijk besloten we aan te sluiten bij meer
pragmatische thema’s uit de Almeerse visie op sociale cohesie. Om de
effecten van gemeentelijke actieprogramma sociale cohesie meetbaar
te maken, hebben we op verschillende niveau’s ingezet: direct
resultaat, specifieke effecten van losse projecten, en de algemene
ontwikkeling van sociale cohesie in de stad. Een andere uitdaging
was dat zoveel mogelijk gebruik moest worden gemaakt van reeds
bestaand materiaal (enquêtes en registraties), waarbij we in
beperkte mate aanvullend (deels kwalitatief) onderzoek hebben
ingezet. Veel aandacht werd besteed aan een toegankelijke
presentatie van de resultaten.
Inleiding
In deze bijdrage beschrijven we de totstandkoming van de eerste
monitor sociale cohesie in Almere. Tijdens dat proces moesten
verschillende vragen worden beantwoord, waarbij oplossingen ‘volgens
het boekje’ niet altijd de meest bruikbare bleken. We zullen
aangeven met welke problemen we werden geconfronteerd en hoe deze
werden opgelost. De belangrijkste vragen die we zullen beantwoorden zijn de volgende:
- Hoe definieer je sociale cohesie, zodanig dat beleidsmedewerkers
zich er nog in herkennen?
- Hoe meet je de effecten van sociale cohesie beleid, in de
wetenschap dat allerlei externe ontwikkelingen mede van invloed zijn?
- Kun je een monitor maken, vrijwel uitsluitend op basis van
bestaand materiaal? Kan kwalitatief onderzoek daar een bijdrage aan
leveren?
- Is er een tussenweg tussen een nulmeting en een ‘eenmeting’?
- Hoe kun je een grote hoeveelheid informatie zo toegankelijk
mogelijk presenteren?
Sociale Cohesie in Almere
In 2000 verscheen een grootschalig onderzoek van de Universiteit van
Amsterdam over sociale cohesie in Almere. De onderzoekers
constateerden dat het met de sociale cohesie in Almere niet slecht
was gesteld, maar dat het altijd beter kan en vooral, dat het de
opgave is om de situatie zo goed mogelijk te houden.
Op basis van
het onderzoek en van een werkconferentie met maatschappelijke
organisaties en inwoners heeft de gemeente een jaar later een
uitgebreid actieprogramma sociale cohesie vastgesteld met een groot
aantal projecten om de sociale cohesie te bevorderen. De gemeente
koos nadrukkelijk voor een positief sociale cohesie beleid, gericht
op versterking van de sociale infrastructuur.
Ondanks de nadruk op
positief en preventief beleid, werd ook probleemgericht beleid
opgezet om 'mensen weer aan boord te halen'. Het actieprogramma
bepaalde tevens dat er een monitor sociale cohesie zou moeten komen.
De monitor moest inzichtelijk maken hoe het op dat moment is gesteld
met de sociale cohesie (en sociale infrastructuur) in Almere en – op
termijn – wat de effecten zijn van het actieprogramma. In november
2003 verscheen de eerste editie van die monitor als coproductie van
Oostveen Beleidsonderzoek en Advies in Enschede en de afdeling
Onderzoek en Statistiek van de gemeente Almere.
Almeerse visie op sociale cohesie
De uitgangspunten van het actieprogramma zijn door de projectleiders
verwoord in een visie. De visie is te lang om hier integraal op te
nemen, maar omschrijft hoe private en maatschappelijke activiteiten
een bepaalde mate van sociale samenhang ‘veroorzaken’, verder
vormgegeven door inwoners, organisaties en de overheid. Sociale
cohesie verwijst in de visie onder meer naar:
- Thuis voelen: mentale binding aan doelgroep, buurt of stad;
- Deelnemen: aan (vrijwillige) arbeid, verenigingsleven of
politiek;
- Initiatieven nemen: van zorg voor buren tot pleiten voor of
maken van een nieuwe voorziening.
Sociale cohesie kan zich ontwikkelen door een bepaalde mate van
sociale infrastructuur, maar ook door informele contacten en
netwerkjes tussen bewoners.
Hoe definiëren we sociale cohesie?
Voordat het uitvoeringsplan kon worden ingevuld, moest eerst
duidelijkheid bestaan over wat sociale cohesie eigenlijk is. Het
begrip sociale cohesie wordt de laatste jaren zeer veel gebruikt.
Het lijkt misschien dat iedereen het over hetzelfde heeft, maar toch
vonden we aanzienlijke interpretatieverschillen. In het onderzoek
van de UvA, dat de aanleiding was voor het onderzoek, staat geen
definitie maar werden maar liefst acht betekenissen van sociale
cohesie opgesomd. In andere gemeentelijke en landelijke
onderzoeksrapporten vonden we nog talloze andere definities.
We
besloten om de projectleiders te confronteren met de gevonden
betekenissen en definities en hen een keuze te laten maken. Immers
om een optimaal bruikbare monitor te kunnen maken moesten de
betrokken beleidsmakers zich kunnen vinden in de gekozen definitie.
Dat bleek echter bij geen van de definities het geval. De
projectleiders vonden dat de definities onvoldoende tegemoet kwamen
aan de bijzondere positie van Almere en de inzet op een positief
sociale cohesie beleid.
Vervolgens hebben we bekeken of we in de Almeerse visie op sociale cohesie wel aanknopingspunten vonden. Al
snel werd duidelijk dat de indicatoren die we al deels op het oog
hadden en/of die elders waren gebruikt, goed aansloten op de
praktische thema’s uit de visie (thuisvoelen, deelnemen,
initiatieven nemen, sociale infrastructuur en ‘uit de boot vallen’).
Deze thema’s hebben we dan ook gebruikt als kapstok voor de monitor,
en later ook als hoofdstukindeling van het rapport. De directe
koppeling aan de visie gaf bovendien beter de mogelijkheid te zoeken
naar aspecten die nog onvoldoende door indicatoren werden gedekt, en
deze hiaten aan te vullen.
Hoe meet je de effecten van sociale
cohesie beleid?
De effecten van woningmarktbeleid of zelfs arbeidsmarktbeleid zijn
redelijk goed meetbaar. Maar hoe meet je zoiets abstracts als
sociale cohesie? En kun je het eigenlijk wel beïnvloeden met beleid?
Om de effecten van sociale cohesie beleid meetbaar te kunnen maken
moet niet alleen sociale cohesie worden geoperationaliseerd, maar
moet ook duidelijk zijn op welke plek in de beleidscyclus je dat
kunt meten. In de inleiding van de monitor hebben we dat toegelicht
met onderstaand schema.
Op basis van de inventarisatie door de UvA
zijn beleidsprioriteiten vastgesteld en concrete projecten gekozen
voor het actieprogramma, zoals bijvoorbeeld een project
sportbuurtwerk. Dat project probeert door het aanbieden van
sportactiviteiten in een buurt de participatie te vergroten. Wanneer
het project wordt uitgevoerd wordt al vrij snel het resultaat
zichtbaar: er deden bijvoorbeeld 75 jongeren mee waarvan 50 uit de ‘doelgroep’.
Dat directe resultaat zou uiteindelijk moeten leiden tot specifieke
ontwikkelingen, in dit geval onder meer het blijvend vergroten van
de sportparticipatie onder jongeren in de betreffende buurt.
Uiteindelijk moet dit project, samen met de andere projecten uit het
actieprogramma, bijdragen aan versterking van de sociale cohesie in
Almere. Die sociale cohesie wordt echter nadrukkelijk niet alleen
beïnvloed door gemeentelijk (en ander) beleid, maar ook door
algemene ontwikkelingen.
In de monitor sociale cohesie zijn
indicatoren verzameld die meten op drie niveaus met stijgend
abstractieniveau:
- resultaat: het directe resultaat van de
projecten
- specifieke ontwikkelingen: als effect van het project,
en refererend aan de specifieke projectdoelen
- algemene
ontwikkeling van de sociale cohesie, als effect van alle projecten
samen maar ook beïnvloed door algemene ontwikkelingen.
Hoe hoger het
abstractieniveau (dus hoe verder het beoogde en te meten effect
afstaat van het project), hoe groter de invloed van externe
ontwikkelingen dus hoe moeilijker het wordt om de effecten van het
beleid te isoleren. Door op drie niveaus te meten ontstaat meer
inzicht in de bijdrage van de projecten aan de sociale cohesie in
Almere.
Indicatoren voor sociale cohesie
Nadat duidelijk was op welke wijze we zouden gaan meten, moesten
concrete indicatoren worden gevonden. Op het hoogste
abstractieniveau (hoe staat het er nu voor met de sociale cohesie?)
zijn de indicatoren ondergebracht in de vijf kernthema’s.
Onderstaand schema toont ter illustratie bij elk thema een
willekeurige selectie van dergelijke indicatoren op het hoogste
abstractieniveau.
Voorbeelden van algemene indicatoren voor sociale cohesie in
Almere
Thuis voelen:
- Voelen Almeerders zich thuis in hun wijk of stad? Welke
groepen vooral?
- Zijn ze trots op hun stad?
- Wat vinden bewoners de positieve en negatieve punten van
Almere?
Deelnemen:
- Hoeveel bewoners zijn aan het werk en doen vrijwilligerswerk?
- Zijn bewoners betrokken bij de lokale politiek?
- Hoe zit het met sport- en cultuurparticipatie?
- Hebben ze voldoende sociale contacten?
Initiatieven nemen:
- Zetten bewoners zich in voor hun wijk?
- Helpen ze hun buren of geven ze mantelzorg?
- Welke initiatieven willen bewoners wel nemen en welke niet?
Sociale infrastructuur:
- Hoeveel ouders met jonge kinderen maken gebruik van
peuterspeelzaal en kinderopvang? Wat zijn de drempels?
- Hoeveel bewoners bezoeken buurt- en jongerencentra en wat
vinden bewoners eigenlijk van zulke centra?
Uit de boot vallen:
- Hoeveel bewoners zijn werkloos, arbeidsongeschikt of hebben
een laag inkomen?
- Hoeveel inwoners hebben niemand om mee te praten?
- Hoe staat het met leefbaarheid en veiligheid? |
Naast deze algemene indicatoren zochten we
bij elk project specifieke indicatoren. Hoewel elk van de projecten
uiteindelijk moet bijdragen aan versterking van de sociale cohesie,
heeft elk project ook specifieke doelen. Voorbeelden van
projectdoelen zijn bijvoorbeeld: vergroten van sportparticipatie,
jongeren meer activiteiten laten organiseren of het realiseren van
betere uitgaansvoorzieningen. Het idee is dat via deze projectdoelen
(en vooral de combinatie van alle projecten in één samenhangend
actieprogramma sociale cohesie) uiteindelijk de sociale cohesie kan
worden versterkt.
De specifieke projectdoelen zijn gemakkelijker
meetbaar dan het algemene doel (versterking sociale cohesie) omdat
ze zich richten op een specifiek aspect (sport, jongerenparticipatie,
vrijwilligerswerk, leefbaarheid) en vaak ook nog op een beperkt deel
van de gemeente (een wijk of stadsdeel, of een specifieke doelgroep).
Daardoor is de invloed van externe ontwikkelingen minder groot en
zijn er referentiewijken of –groepen beschikbaar. Zo kan
bijvoorbeeld worden gemeten of de sport- en cultuurparticipatie
onder kinderen tot 12 jaar in wijken met een brede school sterker
toeneemt dan in andere wijken.
Naast de indicatoren voor specifieke
effecten hebben we ook resultaatindicatoren in beeld gebracht.
Immers als direct resultaat uitblijft (deelname aan de projecten
door de doelgroep) zullen de beoogde effecten zeker niet worden
gehaald. Ook kan blijken dat een bepaald deel van de doelgroep beter
wordt bereikt dan een ander deel (bijvoorbeeld allochtone jongeren
wel, maar autochtone jongeren uit de wijk niet – of omgekeerd).
Resultaatindicatoren vonden we vooral in projectregistraties:
hoeveel bewoners worden met een project bereikt, behoren ze tot de
doelgroep en wat zijn hun kenmerken. Bij veel projecten hebben ook (tussen)evaluaties
plaatsgevonden waarin resultaten en specifieke effecten waren terug
te vinden.
Zoveel mogelijk gebruik van bestaand
materiaal
Een extra handicap leek het uitgangspunt dat zoveel mogelijk gebruik
moest worden gemaakt van bestaand materiaal, zoals enquêtes en
registraties. Dat bleek echter nauwelijks een belemmering. Voor veel
onderwerpen vonden we indicatoren in al bestaande vragenlijsten van
de Stadsenquête, Wijkpeiling, GGD Jongerenenquête en bijvoorbeeld
een enquête over sportparticipatie. Omdat ruim voor de feitelijke
start van het onderzoek een uitgebreid uitvoeringsplan was gemaakt,
bestond de mogelijkheid om extra vragen toe te voegen aan de
Stadsenquête. Aangezien veel onderwerpen door bestaande vragen
werden afgedekt, hoefden we van die mogelijkheid echter nauwelijks
gebruik te maken. Wel werden op de databestanden van de enquêtes
diverse nieuwe analyses uitgevoerd, bijvoorbeeld om nieuwe verbanden
te zoeken of doelgroepen (naar leeftijd, wijk of etniciteit) te
selecteren. Daarnaast werd er een korte on-line vragenlijst uitgezet
via de populaire jongerenwebsite AlmereRulez. Binnen twee weken werd
die enquête door 1300 jongeren ingevuld.
Behalve resultaten van
enquêtes waren ook veel bruikbare registraties al beschikbaar,
bijvoorbeeld in het kader van de Sociale Atlas van Almere. Ook hier
werden soms nieuwe selecties en bewerkingen gebruikt. Verder
probeerden we de gegevens uit verschillende bronnen met elkaar in
verband te brengen, vanuit het perspectief van sociale cohesie.
De rol van kwalitatief onderzoek
De monitor sociale cohesie in Almere bestaat voornamelijk uit
kwantitatieve gegevens, waarvan het merendeel ook in de toekomst op
dezelfde wijze verzameld zal kunnen worden. Een monitor in de
strikte betekenis is immers een systematische verzameling van
gegevens die op uniforme wijze regelmatig wordt geactualiseerd.
Alleen op die manier kunnen ontwikkelingen ondubbelzinnig in beeld
worden gebracht.
De meeste onderwerpen lieten zich goed beschrijven
op basis van bestaand kwantitatief materiaal. Maar op enkele
onderdelen geven dergelijke bronnen onvoldoende inzicht in de
achtergronden. Wat bepaalt of bewoners zich thuisvoelen in Almere,
of in hun buurt? Hoe kijken jongeren aan tegen jongerenparticipatie?
Welke buurtinitiatieven willen bewoners wel nemen en welke niet – en
waarom? Wat zijn de knelpunten in het uitgaansleven? Het betreft
hier een aantal thema’s die een centrale plaats innemen in het
sociale cohesie beleid maar waar cijfermateriaal onvoldoende inzicht
kan bieden. Daarom hebben we als aanvulling op de kwantitatieve
bronnen enkele groepsgesprekken gehouden, zowel met jongeren als met
volwassenen, waarin deze onderwerpen aan de orde kwamen. De
resultaten van deze gesprekken kregen een plek in de monitor,
uiteraard duidelijk onderscheiden van de ‘hardere’ kwantitatieve
cijfers. Naar ons idee vormen ze daarop een zeer belangrijke en
bruikbare aanvulling.
Nulmeting of ‘eenmeting’?
Veel monitors beginnen met een nulmeting, die plaatsvindt voordat
het te meten programma van start gaat. Na de start wordt er opnieuw
een of meerdere keren gemeten, waarmee de ontwikkelingen zichtbaar
worden gemaakt en hopelijk ook de beleidseffecten. Strikt genomen is
het niet noodzakelijk dat er van de nulmeting al een publicatie
wordt gemaakt, als de uitgangssituatie op dat moment maar wordt
vastgelegd (via registraties of enquêtes). Omdat een monitor meestal
niet alleen wordt gebruikt om de effecten van het beleid en andere
ontwikkelingen in kaart te brengen, maar ook om een goed beeld te
geven van de uitgangssituatie is publicatie van een nulmeting echter
meestal wel zinvol.
De eerste editie van de monitor sociale cohesie
is een combinatie van een nulmeting en een eenmeting. Dat heeft twee
redenen. In de eerste plaats heeft de monitor betrekking op een
actieprogramma met tientallen projecten, die niet allemaal op
hetzelfde moment van start zijn gegaan. Toen het onderzoek
plaatsvond liep het actieprogramma al ongeveer twee jaar. Sommige
projecten liepen al twee jaar, andere echter waren pas onlangs
gestart of nog slechts gedeeltelijk. De tweede reden heeft te maken
met de beschikbare bronnen. Er werd veel gebruik gemaakt van
enquêtes, waarvan de meeste een of twee jaar geleden werden gehouden.
Toen waren de effecten van het actieprogramma in ieder geval nog
niet zichtbaar. In de praktijk betekent dit dat voor de algemene
effecten van het actieprogramma de eerste publicatie een nulmeting
is. Op gebied van specifieke effecten en zeker op gebied van
resultaten kon soms al wel de ontwikkeling sinds de start in kaart
worden gebracht, zodat daar al sprake is van een ‘eenmeting’. Daarom
is sprake van een publicatie die deels nulmeting en deels eenmeting
is. Het totaaleffect van het actieprogramma is in zo’n tussenvariant
nog niet zichtbaar te maken, maar we konden we in ieder geval een zo
actueel mogelijk beeld schetsen, waarmee sommige projecten kunnen
worden bijgestuurd.
Presentatie van de resultaten
Onze laatste uitdaging was om onze omvangrijke bevindingen zo
beknopt en toegankelijk mogelijk te presenteren. Omdat een
omvangrijk rapport daaraan geen bijdrage zou leveren stelden we
onszelf de eis dat het rapport niet dikker mocht worden dan ongeveer
60 pagina’s. Dat vereiste een bondige schrijfstijl, en daarmee een
hoge ‘informatiedichtheid’. Als onderzoeker is het niet altijd
eenvoudig om elk onderwerp zo kort te omschrijven, omdat je graag
alle nuances wilt laten zien, maar we hebben de beknopte stijl toch
strikt aangehouden.
De teksten worden daarbij gepresenteerd in
kleine tekstblokjes met ‘pakkende’ kopjes die de belangrijkste
conclusie weergeven zoals ‘Bewoners van de Meenten het meest sociaal
actief’ of ‘Jongeren vinden dat er niet veel te beleven is in
Almere’. In het hele rapport worden relatief veel grafieken en
kaarten gebruikt: ongeveer twee per pagina. Met het oog op de
leesbaarheid worden de gebruikte bronnen (50 in totaal) niet steeds
in de tekst genoemd, maar er wordt naar verwezen via een
notensysteem. Op deze manier hebben we geprobeerd de informatie zo
toegankelijk mogelijk te maken. Ook de tweekleurendruk draagt bij
aan een overzichtelijke en uitnodigende publicatie.
Hoe breng je het aan de man?
In een politiek gestuurde organisatie kan sociale cohesie zomaar van
de agenda verdwijnen. Samen met de projectgroep probeerden we de
uitkomsten een grote ‘impact’ mee te geven tijdens een interactieve
middag. Tijdens deze dynamische bijeenkomst werd teruggeblikt op het
actieprogramma en werden de resultaten van de monitor gepresenteerd
in de vorm van een quiz waarin de deelnemers de meest opmerkelijke
resultaten moesten inschatten. Verder waren er interviews, cabaret
en een paneldiscussie met raadsleden en bewoners. Uiteraard vormen
de onderzoeksresultaten in zo’n dynamische middag een van de meer
serieuze onderdelen, maar we hebben wel de indruk dat de presentatie
van resultaten in quizvorm (overigens niet zelf bedacht…) bijdraagt
aan een ‘beter blijven hangen’ van de opvallende conclusies.
Conclusies
Terugkijkend naar de vragen aan het begin van ons artikel kunnen we
aan het einde van de rit de volgende conclusies trekken:
- Bestaande academische definities sloten
niet aan op de manier waarop beleidsmedewerkers (in ieder geval in
Almere) aankijken tegen sociale cohesie. Een door henzelf
geformuleerde visie bood wel een bruikbaar raamwerk met praktische
thema’s zoals thuisvoelen, deelnemen, initiatieven nemen en uit de
boot vallen.
- Door onderscheid te maken tussen directe
resultaten, specifieke effecten en (als algemeen effect) de
algemene ontwikkeling van sociale cohesie in Almere kunnen de
effecten van sociale cohesie beleid in ieder geval inzichtelijker
worden uiteengerafeld. In hoeverre een echte effectmeting op het
hoogste abstractieniveau mogelijk is zal pas echt blijken bij een
volgende meting.
- De monitor kon grotendeels worden
gebaseerd op reeds uitgevoerde enquêtes en beschikbare
registraties, maar door nieuwe analyses en door diverse bronnen
met elkaar in verband te brengen kwam toch veel nieuwe informatie
beschikbaar. Op enkele onderdelen bleek kwalitatief onderzoek een
zinvolle aanvulling te kunnen bieden.
- De eerste editie van de monitor houdt
het midden tussen een nulmeting en een eenmeting. Op zich is dat
niet bezwaarlijk en het geeft de meest actuele beschikbare
informatie. Totaalconclusies in de sfeer van effecten kunnen
echter nog niet worden getrokken.
- We hebben allerlei methoden uit de kast
gehaald om de informatie zo overzichtelijk en toegankelijk
mogelijk te presenteren: bondige stijl, veel grafieken en kaarten,
korte tekstblokken met pakkende kopjes en een aantrekkelijke
tweekleurenpresentatie. Of we in die opzet geslaagd zijn horen we
graag nog eens van jullie, maar natuurlijk ook van de
beleidsmedewerkers die ermee aan de slag zijn gegaan.
Publicaties
L.Deben en K.Schuyt: Sociale Cohesie in Almere. Sociale samenhang in
een jonge stad. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 2000.
P.Oostveen: Uitvoeringsplan Monitor Sociale Cohesie. Enschede,
Oostveen Beleidsonderzoek en Advies, 2003.
M.Tuynman en P.Oostveen: Samen leven in Almere. Monitor Sociale
Cohesie 2003. Gemeente Almere, Onderzoek en Statistiek, 2003. |